De Highstead Farm aan de Highstead Lane in Hough, een kilometer of 15 van Canterbury, is nu al vijf dagen mijn uitvalsbasis. Van daaruit struin ik rond in de nabije en wat verdere omgeving: Canterbury, Ramsgate, de krijtrotsen bij Dover en het plaatsje Rye in East Sussex.
Misschien is Rye eigenlijk wel wat te ver weg van mijn campingplek, maar mijn gastvrouw Chris vertelde er vanochtend zo enthousiast over dat ik Tommie opdracht heb gegeven koers te zetten naar Rye. Het weer weigert zich vooralsnog aan te passen aan het juiste jaargetijde. Het is warm en aangenaam korte broekenweer in plaats van guur herfstweer.
In Rye parkeer ik m’n auto aan de rand van het dorp. Het plaatsje ligt aan de zuidoostkust van Engeland, telt 4600 inwoners en heeft een typische Angelsaksische uitstraling. Mooie herkenbare straatjes en oude huizen waar verticaal, horizontaal en soms diagonaal balken doorheen lopen. Als ik door de High Street wandel, stop ik bij een winkeltje dat de naam ‘Soldiers of Rye’ draagt. De etalage is gevuld met tinnen soldaatjes, en wat militaire boeken. Voor het raam hangen Union Jackvlaggetjes. Aan het bureau vlak naast het raam, zit een man voorovergebogen op een stoel. Hij houdt een miniscuul penseeltje in zijn hand. Op de tafel voor hem staan tinnen Zulu-krijgers die hij aan het schilderen is. Hij wenkt me naar binnen en neemt me mee in zijn wereld van rangen en standen, maar vooral van mooie kleurrijke en bijzondere soldatenuniformen.
Hoe bijzonder moet het zijn als kind met tinnen soldaatjes te mogen spelen. Je fantasie te laten werken, hele veldslagen nabootsend…
De tinnen soldaatjes uit mijn jeugd waren kastanjes. Daar speelde ik mijn veldslagen mee. Mijn opa Jonkers wist nog wel een goede plek waar je die kastanjes kon vinden en hij had toestemming van de eigenaar om ze te zoeken. Ik mocht met hem mee, achterop zijn fiets. Het was herfst, maar de zon scheen. Mijn voeten zaten veilig weggestopt in opa’s grote fietstassen. Ik hield me stevig vast aan zijn jas en middel. We reden door woonwijken, over de Ceintuurbaan, het spoor over en langs de Hoogeveense Vaart. Zover was ik Meppel nog nooit uitgeweest. Ver buiten de bewoonde wereld stopte hij bij een houten hek en stapte af. Hij tilde me van zijn fiets, zette me op de grond en duwde me een plastic tas in mijn handen. Achter het witte houten hekwerk lag een groot weiland, met daarop een boerderij. Helemaal in het midden stond de majestueuze kastanjeboom. Opa pakte ook een tas en klom over het hek. Hij pakte mij op en zette me aan de andere kant. Samen liepen we naar de kastanjeboom. In het gras lagen takken, gele kastanjebladeren, opengebarsten bolsters, maar ook grote bruinglanzende kastanjes. Het goud uit mijn jeugd. Zo mooi had ik ze nog nooit gezien. En zoveel ook. Rapen zoveel als ik wilde, samen met opa die de boer goed kende. Dit was onze geheime kastanjeplek. En wat een goeie. Beladen met twee zakken kastanjes keerden we huiswaarts.
De volgende dag maakte ik er twee legers van en speelde mijn eigen veldslagen. Daarna verdwenen de kastanjes in een zak in de kelder. Twee weken later werd die zak met de inmiddels beschimmelde kastanjes weggegooid.
De tinnen soldaatjes waar ik nu een halve eeuw later naar kijk, kunnen niet bederven. In een vitrinekast staan ze keurig in gelid: soldaten uit verschillende landen en tijdperken gebroederlijk bij elkaar. Alhoewel deze soldaatjes niet aan bederf onderhevig zijn, kan de verf wel slijten, zeker bij intensief gebruik. Maar in dat geval krijgen ze bij de ‘Soldiers of Rye’ gewoon een nieuw leven.