Af en toe bezondig ik me aan een echte ‘Fish and Chips’ maaltijd. Niet per se vanwege de culinaire kwaliteiten, maar vooral vanwege het Britse gevoel dat er omheen hangt. Naast imperium en cricket is Fish and chips toch ’typically British’.
Vroeger werd de vette en vaak niet goed doorbakken ‘chips’ verpakt in een krant. Tegenwoordig krijg je een afsluitbaar bakje of neutraal pakpapier. Instemmend antwoorden op de vraag ‘salt and vinegar?’, is het ‘cherry on the pie’ moment in mijn ‘Rule Brittannia’ – gevoel. Als je het pakket met fish and chips dan hebt ontvangen, begint de speurtocht naar de plek waar je het zult nuttigen. In het Schotse Golspie vind ik zaterdagmiddag een leuk bankje aan het water. Ik kijk uit over de zee. Als ik het deksel van mijn bak open, zie ik dat de kabeljauw over de chips heen is gedrapeerd. Je moet een bepaalde hoeveelheid vet aankunnen bij het volledig ondergaan van de fish and chips experience. Bij mijn bankje hebben zich intussen twee meeuwen opgesteld die vanaf een meter of drie begerig toekijken of er ook voor hun nog wat te verhapstukken valt. Ik heb geen zin in bedelende vogels en scherm mijn maaltijd goed af. Eerst eet ik de chips, die beter gebakken zijn dan ik meestal meemaak en dan het in vet druipende stuk kabeljauw.
Als ik met mijn vingers een stukje kabeljauw afscheur, moet ik aan mijn vader denken. In de laatste jaren van zijn leven kwam ik regelmatig in het weekend bij hem langs. Ik bleef dan 1 of 2 nachten slapen en nam altijd kabeljauw en haringen voor hem mee, gekocht bij de plaatselijke visboer. Mijn vader hield van vis. Ik denk aan de nette manier waarop hij de kabeljauw met zijn vingers at, met duim, wijs- en middelvinger at hij de kabeljauw helemaal leeg. Wat overbleef was het krokante omhulsel. Daar had hij geen belangstelling voor. Dat liet hij liggen. Aanwezig zijn terwijl hij met zijn vingers die kabeljauw at, was voor mij een gevoel van intense verbondenheid. Tijdens zijn leven was hij voor mij vooral een afwezige vader of een vader waar ik bang voor was. Hier aan het eind van zijn leven, in de huiskamer op zijn vertrouwde stoel, de benen losjes uit elkaar, zijn hoofd buigend naar zijn vingers met daarin een stuk kabeljauw, werd hij een vader om van te kunnen houden. Onze vismaaltijden op zaterdagmiddag zijn alweer zes jaar geleden. Mijn vader is uitgestrooid bij de vissen. Nu zit ik op zaterdagmiddag in Golspie alleen op een bankje en eet mijn kabeljauw, gadegeslagen door twee begerige meeuwen. Niet zo gedistingeerd als hij, maar in herinnering aan mijn vader.