Over monniken, schrijvers en schilders

Ik ben in de Scottish Borders, in het zuiden van Schotland. Het is de grensstreek met Engeland, waar in het verleden menig veldslag met de Angelsaksen werd uitgevochten. Soms wonnen de Schotten, maar meestal waren het de Engelsen die aan het langste eind trokken.
Ik kom aan in het mooie en vriendelijke plaatsje Melrose bij de rivier Tweed. Het dorpje maakt een Engelse indruk op me. Net, degelijk, burgerlijk en soms een beetje excentriek. Zelfs de plaatselijke charityshop voor het Britse Rode Kruis, heeft er meer de uitstraling van een sjieke boutique dan van een kringloopwinkel. Dat zie je overigens ook terug in de gehanteerde prijzen. Melrose zou zo mee kunnen doen in een aflevering van Midsummer Murder.
In Melrose werd in 1883 voor het eerst ‘7 tegen 7 rugby’ gespeeld staat er op een informatiebord. Ik kom vooral voor Melrose Abbey, of beter gezegd de ruïne van de abdij. Eigenlijk is het vooral de ruïne van de 15e eeuwse kerk die in het oog springt, met haar prachtige grote gotische vormen. Een juweeltje van een ruïne, die af en toe ook wat opknapwerkzaamheden vereist getuige de steigers aan de achterkant van de kerk. En op bepaalde plekken is zink gebruikt om de ruïne te beschermen tegen al te groot verval. Rondom liggen ook de funderingen van het oorspronkelijke Cisterciënzer klooster dat hier in de twaalfde eeuw werd gebouwd en later verwoest door Koning Richard II van Engeland. De Cisterciënzers begonnen in de 11e eeuw als een kloosterorde gericht op eenvoud, bidden en hard werken. Naarmate de orde langer bestond en rijker werd, kregen pracht en praal hun kans. Je kunt het terugzien in de bouwstijl en de versieringen die gebruikt worden in de kerk.

Ik zie ook de plek bij de abdij waar het hart van de Schotse koning Robert the Bruce zou zijn begraven. Robert the Bruce is de koning die de Engelsen versloeg bij Bannockburn in 1315 en die de Schotten hun ‘finest hour’ gaf.
Na mijn bezoek aan de abdij, loop ik langs het antiek- en meubelwinkeltje van Dalmeny & Self. De winkel is gesloten, maar vanuit de etalage kijk ik in het gezicht van Vladimir Iljitsj Oeljanov, beter bekend als Lenin. Kijkend door de etalageruit zie ik in de zaak ook een portret van Karl Marx. Ben ik hier gestuit op het marxistisch-leninistische hoofdkwartier in Schotland?

Na een laatste rondgang door Melrose, vervolg ik mijn weg naar het nabijgelegen Abbotsford. Daar heeft de Schotse schrijver Walter Scott gewoond. Hij liet er zijn eigen kasteeltje bouwen, waarschijnlijk indachtig de ridders waar hij overschreef, zoals Ivanhoe. Scott is een zoon van de streek en heeft veel gedaan om Schotland zijn zelfbewustzijn en identiteit terug te geven. Hij speelde ook een belangrijke rol bij het conserveren van Melrose Abbey. Hij heeft een groot aantal historische romans op zijn naam staan, maar ook een dagboekverslag. Zijn begrafenisstoet was anderhalve kilometer lang. Het verhaal gaat dat zijn paarden stopten op de plek waar hij altijd pauzeerde om van het uitzicht te genieten. Na zijn dood werden overal in Schotland monumenten en standbeelden voor hem opgericht. In Edinburgh had ik al de Scott Tower gezien en in Selkirk zie ik ook een standbeeld van Sir Walter.
In Abbotsford hebben ze in het bezoekerscentrum een permanente tentoonstelling ingericht voor Sir Walter Scott en kun je het huis zelf en de tuin bezoeken.

Na Abbotsford ga ik op weg naar Lockerbie, maar ik heb geen haast. De zon schijnt overwegend, op de weg is het rustig, Pink Floyd’s Dark Side of the Moon klinkt uit mijn luidsprekers. Ik ben in een vallei, links naast me ligt St. Mary’s Loch, met daarachter heuvels, aan de rechterkant ook begroeide groene heuvels. Bij een parkeerplaats zie ik het bordje St Mary’s Kirkyard dat omhoog wijst. De eerste keer dat ik het woord ‘kirkyard’ lees. Ik vermoed een kerkhof, maar wat doet dat hier op een plek waar verder geen enkele bebouwing is. Ik parkeer de auto en ga wandelen. De heuvel omhoog, naar St Mary’s Kirkyard. Het is nog een aardig stuk naar boven. Ik heb geen idee hoever het is. Er stond geen afstand bij. Is het een kerkje? Maar ik zie niets. Alleen een ommuurd stuk land. Ik moet over een smal bruggetje. Als ik bij de muur ben, zie ik vijf schapen die aan het grazen zijn op wat toch echt een vervallen kerkhof is. Schapen te midden van de grafstenen. Dat is een bijzonder beeld. Buiten het kerkhof staat een informatiebord. Er stond hier vroeger een kerk, maar daar is niets meer van over. En een van Schotlands grote helden, William Wallace (Braveheart) zou op deze plek zijn uitgeroepen tot ‘Guardian of Scotland’. En hier werden vroeger hagepreken gehouden.
De begraafplaats zelf is in verval. Omgevallen en verweerde zerken, een in elkaar gestort monument. En rechtsachter zie ik een dood schaap. Een dood schaap op een begraafplaats. Ik denk meteen aan het Lam Gods. Maar dit schaap is echt morsdood. Er zit geen leven meer in, vliegen cirkelen boven het kadaver.

Als ik me weer concentreer op de omgeving, zie ik hoe mooi het hier is, zeker op een dag als vandaag. Het is alsof ik in een schilderij ben of in verschillende schilderijen. Nee, ik ben zelf de schilder. Ik beeld me in hoe hier bij St Mary’s Kirk de kerkklokken ooit luidden om de gelovigen op te roepen tot het gebed en ik hoor in mijn hoofd Pink Floyds Dave Gilmour zingen:

‘And far away across the field
The tolling of the iron bell
Calls the faithful to their knees
To hear the softly spoken, magic spell’